In deze bijdrage staan de fiscale implicaties van art. 4:38 BW centraal. Ervan uitgaande dat indien een beroep is gedaan op art. 4:38 BW sprake is van een erfrechtelijke verkrijging door de bedrijfsvoortzetter is de conclusie gerechtvaardigd dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van art. 3.62 en art. 4.17a Wet IB 2001, alsmede de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, opgenomen in art. 35b e.v Successiewet 1956 van toepassing zijn, mits aan de voorwaarden voor toepassing daarvan wordt voldaan. Hierbij doet zich wel een aantal knelpunten voor. Een belangrijk knelpunt is het kunnen voldoen aan het voortzettingsvereiste.